wetenschappers
Regelmatig zullen op deze pagina de levenslopen van belangrijke Vlaamse wetenschappers besproken worden.
Momenteel al Gerard Mercator, Simon Stevin, J.B. van Helmont, Rembert Dodoens, Andreas Vesalius, Jan Palfijn en Jan Stas
Gerard Mercator
Geeraard De Cremer (Mercator)
(1512 – 1594)
Hij werd geboren in Rupelmonde als Gerard de Cremer. Naar goed humanistisch gebruik verlatijnste hij zijn naam, die kramer, koopman betekent, tot Mercator. Beroemd humanist en cartograaf. Hij ontwikkelde de cilinderprojectie, waarbij de meridianen als parallellen worden voorgesteld. Zij werd naar hem Mercatorprojectie genoemd en wordt tot op heden gebruikt voor zeekaarten. Om aan vervolging door de inquisitie te ontkomen emigreerde hij naar Duisburg, waar hij de rest van zijn leven doorbracht.
Simon Stevin
Simon Stevin werd waarschijnlijk in 1548 (mogelijk in 1549) te Brugge geboren als buitenechtelijk kind van Catalyne van der Poort en Anthuenis Stevin. Verder is over de eerste dertig jaar van zijn leven nauwelijks iets bekend. In 1577 wordt hij klerk in Brugge; daarvoor heeft hij een soortgelijke functie vervuld in Antwerpen. Annie Romein merkt op dat hij nogal wat in Europa rondgezworven moet hebben en ze staaft deze bewering met verspreide opmerkingen uit Stevin's latere werk. In Woelderink (1980) wordt definitief aangetoond dat Stevin werkelijk in Danzig is geweest.
In 1581 verhuist hij naar Leiden waar hij zich laat inschrijven aan de universiteit. Naast zijn studie vindt hij tijd voor publikaties en vooral waterbouwkundige werken. Zo verlenen de staten van Holland hem een groot aantal octrooien die te maken hebben met een door hem uitgevonden watermolen. Hij geeft advies bij baggerwerkzaamheden en is betrokken bij de bouw van nieuwe watermolens en het verbeteren van oude. Hierbij werkt hij nauw samen met Johan Hugo Cornets de Groot (De vader van de bekende rechtsgeleerde Hugo de Groot.
Een citaat van Beek, dat aantoont dat Stevin de valproef in 1586 heeft gedaan die Galilei in 1589 voor het eerst zou hebben uitgevoerd, wil ik de lezer niet onthouden:
Hij (de Groot) is erbij aanwezig, wanneer Stevin van de toren van Delft zijn beroemde valproeven doet. Aristoteles heeft eens beweerd, dat de zwaarste lichamen het snelst vallen. Stevin toont aan dat dit niet zo is. Twee loden ballen, waarvan de ene tien maal zo zwaar is als de andere, worden tegelijkertijd losgelaten van een hoogte van circa tien meter. Stevin komt tot de conclusie, "datse t'samen so ghelyck opt bart vallen, dat haer beyde gheluyden een selve clop schijnt te wesen. In 1593 treedt Stevin in dienst als ingenieur en leermeester bij Prins Maurits. Op 68-jarige leeftijd treedt hij in het huwelijk met Catherine Cray, toen zij reeds vier kinderen hadden.
In 1620 sterft hij in den Haag. Het huis waar hij de laatste jaren van zijn leven woonde, is daar nog te bezichtigen in de Raamstraat.
Teneinde de betekenis van het werk van Simon Stevin over de natuurkunde te kunnen inschatten, is het van belang de stand der wetenschap rond 1580 te kennen.
Essentieel kan gesteld worden dat nog niets was toegevoegd aan het werk van Archimedes op het gebied van de mechanica en de hydrostatica, met uitzondering van de behandeling in de school rond Johannes Nemorarius (? - 1237) van de samenstelling van krachten op grond van de dynamische theorie toegeschreven aan Aristoteles.
Ter situering: Simon Stevin overleed 22 jaar vóór Newton werd geboren, hij was 16 jaar ouder dan Galileo Galilei (1564-1642) en leefde ook decades vroeger dan Pascal (1623-1662) of Christiaan Huyghens (1629-1695). Simon Stevin was een tijdgenoot van figuren als Calvijn, Palestrina, El Greco. Het is belangrijk het werk van Simon Stevin te situeren tegen de achtergrond van de kennis en de stand van wetenschap en techniek in de 16de eeuw. Het is bijvoorbeeld pas rond 1550 dat werken van Appolonius, Archimedes, Pappus e.a. stilaan algemeen beschikbaar worden in Latijnse vertalingen.
Tegen deze historische achtergrond treedt Simon Stevin naar voren met briljante bijdragen op het gebied van de statica resp. de hydrostatica: In de statica bewijst hij (met de "crans") de wet der samenstelling van krachten. In de hydrostatica ontdekt hij de vermaarde hydrostatische paradox en brengt hij tevens een meer algemeen bewijs van de wet van Archimedes naar voren dan door de grote man van Syracuse was gegeven.
Wat daarbij opvalt is dat hij telkens uiterst originele gedachtenexperimenten introduceert. Merkwaardig is ook dat hij hetzelfde principe, namelijk de onmogelijkheid van het perpetuum mobile, - in het prachtige Nederlands van Simon Stevin "eeuwigh roersel...dat valsch is..." - weet te gebruiken, voor het eerst in de geschiedenis, zowel bij de behandeling in de statica "met het kogelsnoer" als bij de afleiding van de wet van Archimedes uit de hydrostatica.
Zijn bewijsvoering in de statica komt strikt genomen neer op een toepassing van de wet van het behoud van energie die pas rond 1840, i.e. 260 jaar later, door verschillende geleerden, waaronder von Helmoltz (1821-1894) werd geformuleerd.
Zoals Dijksterhuis terecht opmerkt plaatst Simon Stevin zich aldus op èèn lijn met Torricelli en Huyghens die eveneens de wet van het behoud van energie anticipeerden.
In zijn bewijs "met het kogelsnoer" van de samenstellingswet voor krachten gebruikt Simon Stevin opnieuw op intuïtieve wijze de facto reeds het symmetrie-concept dat zo centraal staat in de theoretische natuurkunde van deze tijd.
zeilwagen van Stevin, 1649
De natuurwetenschappelijke methode
Een fundamenteel inzicht van Simon Stevin dat de ganse methodologie der wetenschap ten gronde betreft, is zijn expliciete koppeling van experiment en theorie. Hij noemt het spiegheling resp. daet. De ultieme test voor de spiegheling is de daet. Deze decisieve sprong in de benaderingswijze van de wetenschap tot de natuurverschijnselen, die een breuk betekent met de methodiek van de Grieken, wordt veelal uitsluitend aan Galileo Galilei toegeschreven. Simon Stevin gaat de man van Pisa evenwel vooraf.
bronnen:
J.T.L. Devreese: "Simon Stevin Brugghelinck. Spiegheling en Daet"
Johann Baptist van Helmont
Ook Vlaanderen kende grote alchemisten. Johann Baptist van Helmont ( Brussel 12/1/1579 - Vilvoorde 13/12/1644 ), de uitvinder van de gasvormige toestand, en woonachtig te Vilvoorde, mag terecht tot de grote denkers gerekend worden. Hij was chemicus en wijsgeer, studeerde te Leuven en gaf reeds les op zijn zeventiende in de heelkunde. Hij reisde door heel West-Europa. Hij vestigde zich als geneesheer te Brussel en trok zich in 1606 terug te Vilvoorde. In die periode wijdde hij zich volledig aan alchemistische experimenten. Vanaf 1616 praktizeert hij opnieuw geneeskunde te Brussel. Hij was een volgeling van Paracelsus en zocht zoals velen van zijn tijdgenoten naar een universeel geneesmiddel. Hij schreef een aantal boeken waaronder ‘Magnetica vulnerum curatione’ uit 1621 wat hem heel wat last bezorgde met de kerkelijke overheid. De meesten van zijn boeken werden na zijn dood uitgegeven door zijn zoon Frans. In zijn boek ‘Dageraed, ofte nieuwe opkomst der geneeskonst in verborgen grondregelen der Natuur’ uit 1659, kennen we van Helmont als een vernieuwer inzake de kennis omtrent de geneeskunde. Zijn standbeeld staat op de Nieuwe Graanmarkt te Brussel.
Rembert Dodoens
Junius Rembert Dodoens, alias Dodonaeus, was stadsgeneesheer in Mechelen. Rembert werd geboren te Mechelen in 1517 als buitenechtelijk kind van Ursela Rollands en Denys Dodoen, zelf een Mechelse stadsgeneesheer van Friese afkomst die in Leuven was afgestudeerd. Enkele jaren na de dood van zijn vader in 1533, huwde Rembert op 22 jarige leeftijd ene Katrien De Bruyn. Ze was de dochter van een thesaurier van de jonge maar machtige keizer Karel V (het beheer over de Nederlanden was in in die tijd wel in handen van Karel's zuster, de landvoogdes Maria van Hongarije).
Rembert Dodoens studeerde eerst aan de ‘Grootschole’ te Mechelen, en dan aan de Leuvense universiteit : geneeskunde, maar ook kosmografie, aardrijkskunde, latijn, grieks, en botanica. Hij ontmoette te Leuven ook andere 'bekende Vlamingen' zoals Vesalius, die er anatomie gaf, en mogelijk ook de cartograaf De Kremer, alias Mercator.
Toen in 1517 te Wittenberg het protest van Maarten Luther tegen het gezag van de katholieke kerk begon, en in 1525 de Picardiër Jean Calvin moest vluchten voor de brandstapel, was daarmee ook de tijd van de reformatie aangebroken, culminerend in de beeldenstorm in 1566, de komst van de gehate hertog Alva in 1567 en de terechtstelling van Egmont en Hoorn te Brussel in 1568. In die woelige periode was Dodoens stadsgeneesheer te Mechelen van 1548 tot 1575.
Een van Dodoens' eerste botanische activiteiten is waarschijnlijk de vertaling van het 'Kreutterbuch' van Leonhard Fuchs (Uitgeverij Isingrin, Basel). Bovenop diverse publicaties in de geneeskunde, botanica en kosmografie, begon Dodoens uit louter interesse, en onder stimulans van zijn Antwerpse vriend en boekdrukker Van Der Loe, aan een poging om planten systematisch in te delen en te beschrijven.
De publicatie van zijn ‘Cruydeboeck’ in 1554 (opgedragen aan Maria van Hongarije) was niet alleen vrij ongewoon voor die tijd omwille van de vlaamse tekst, maar betekende ook een wetenschappelijke doorbraak: de planten werden namelijk voor het eerst ingedeeld op basis van hun eigenschappen (‘hun cracht ende werckinghe’), en niet louter alfabetisch zoals voorheen gebruikelijk was (vb. bij Fuchs). Het Cruydeboeck bevat tekeningen en beschrijvingen van voorgangers (Brunfels, Bock, Ruelle, en Fuchs), en bevat een tweehonderd nieuwe afbeeldingen en beschrijvingen. Het boek heeft dus meer weg van een handboek ‘farmaceutische plantkunde’ dan van een modern systematisch werk. Men zal echter nog een volle 200 jaren moeten wachten, plus werk van tientallen andere plantkundigen, op de systematische indeling van de Zweed Karl von Linné, alias Linnaeus. Toch kan men stellen dat Dodoens, samen met zijn Vlaamse collega's Lobelius en Clusius, en botanici zoals Aldrovandi, de basis hebben gelegd van de wetenschappelijke plantkunde.
Het jaar 1572 moet voor Dodoens een absoluut rampjaar geweest zijn : in april sterft zijn vrouw, en in oktober verliest hij al zijn have en goed nadat Mechelen geplundert werd door Spaanse soldaten die wegens gebrek aan soldij hun gang mochten gaan. Eerder hadden Keizer Karel en Maria van Hongarije in 1555 troonsafstand gedaan in het voordeel van Karel's in Spanje opgevoede zoon Filips II: het begin van de Spaanse Habsburgers.
Vlaanderen heeft een lange traditie om zijn beste wetenschappers vroeg of laat 'te verliezen' aan het buitenland, en zo geschiedde ook met Dodoens: in 1574 wordt hij keizerlijk lijfarts in Wenen, en na een korte poging om zijn bezittingen in Mechelen veilig te stellen (de politieke situatie was nog steeds instabiel), wordt hij in 1582 professor geneeskunde aan de jonge universiteit van Leiden, waar hij ook sterft (1585) en begraven ligt.
Veel van Dodoens' werk is vertaald: een Franstalige editie van het Cruydeboeck verscheen in 1557 (vertaald door Clusius) en in 1578 verscheen een Engelse vertaling (Lyte), gevolgd door meerdere edities van de populaire Gerard's 'Herball' . Er is zelfs een Japanse vertaling van één van Dodoens' latere werken over plantkunde: het in 1583 in Antwerpen verschenen 'Stirpium historiae Pemptades sex sive libri XXX', een botanisch meesterwerk, werd inderdaad tweehonderd jaar later (in 1792) door Umeda Seikichi vertaald onder de titel 'Ensei Konzo Ranyo' (synopsis van de Europese botanica).
Er zijn standbeelden van Dodoens te Mechelen en te Gent. In de Sint-Pieters kerk van Leiden heeft Dodoens' zoon een monument laten oprichten.
Andreas Vesalius
Op 31 december 1514 werd in België Andries van Wesele, oftewel Andreas Vesalius geboren.
Op 15-jarige leeftijd ging hij naar het Pedagogium Castri (een middelbare school) in Leuven. Daar studeerde hij wijsbegeerte en rechten. Daarnaast woonde hij ook studies bij aan het Collegium Trilingue om zo beter Grieks en Latijn te leren.
Op 19 jarige leeftijd ging hij een medische opleiding volgen in Parijs. Dat was een familietraditie, iedereen in zijn familie was namelijk arts. Daar kreeg hij les van Jacobus SYLVIUS en Johannes Gunterius ANDERNACUS. Deze waren voorstanders van Galenus. Tussen de lessen door bezocht Vesalius de executieplaats van Montfaucon, en het zeer drukke Cimetière des Saints Innocents (daar werden de meeste Parijzenaars begraven). Hier ontdekte hij iets wat in tegenstelling was met het werk van Galenus(een oude Griekse anatoom), namelijk dat de menselijke onderkaak uit één enkel beenstuk bestaat.
Vesalius begon zich te interesseren in de anatomie. Hij kon zelfs geblinddoekt beenderen op de tast herkennen.
Ten tijde van de oorlog in 1536 keerde hij terug naar Brabant, maar naderhand kwam hij weer terug en bouwde zijn eerste skelet uit de beenderen van een terechtgestelde. Eind 1537 ging hij naar een andere universiteit, de universiteit van Padua (toen de meest vooruitstrevende universiteit van Europa). Hij heeft daar op 1 en op 3 december examen gedaan, en is geslaagd met zeer goede resultaten. Twee dagen later promoveerde hij tot doctor in de geneeskunde en bekleedde de leerstoel heelkunde. Hij ging anatomie doceren.
Sinds die tijd is hij meer lijken gaan ontleden en ontdekte hij hele andere dingen dan Galenus. Hij geloofde alleen nog maar in wat hij zelf kon aantonen, net zoals de moderne wetenschappers van nu. Ook begon hij apen te ontleden, en daardoor kwam hij erachter dat Galenus alleen maar dieren had ontleed of zelfs gewoon iets beweerd had. Eveneens gaf hij in die tijd gastcolleges.
Van de paar jaren daarna zijn weinig of geen gegevens bewaard gebleven, maar Vesalius heeft zich toen waarschijnlijk beziggehouden met zijn boekwerk en vooral veel sectiewerk hebben verricht als onderzoek daarvoor. In augustus van 1543 had hij zijn meesterwerk klaar: de De Humani Corporis Fabrica Libri septem. Enige tijd nadat zijn Fabrica gepubliceerd was trad Vesalius in dienst van Karel V als huisarts ofwel 'medicus familiaris ordinarius'.
Hij trouwde met Anna van Hamme uit Vilvoorde en kreeg in 1945 een dochter, Anna. Karel V was geen al te gehoorzame patiënt, maar Vesalius was wel een zeer goede geneesheer. Hij had tijdens de periode dat hij in dienst was van Karel V ook talrijke andere belangrijke mensen genezen en nog andere werken geschreven. Op 25 oktober 1555 werd Vesalius ontslagen omdat Karel V afstand had gedaan van zijn troon. Als dank voor zijn goede werk, kreeg Vesalius op 21 april 1556 de titel van Comes Palatinus, één van de hoogste onderscheidingen.
Vervolgens trad hij in dienst bij Philips II (de zoon van Karel V). Er gaat een gerucht dat hij meeging omdat hij aangeklaagd werd. Hij had namelijk sectie verricht bij een man wiens hart nog klopte. Om te vluchten is hij daarom met hem mee naar Spanje gegaan. Maar of dat waar is, is nog maar de vraag? Er was een brief gevonden, maar wat zegt 1 brief nu. In Spanje had hij het niet naar de zin, want hij kon daar geen lijken ontleden. Zijn onderzoek was dus gestopt. Op terugreis van Jeruzalem waarheen hij in opdracht van Filips II een belangrijke som geld had gebracht, kwam hij in een storm terecht en leed 'waarschijnlijk' schipbreuk ergens bij het Griekse eiland Zante, waar hij op 15 oktober 1564 omkwam.. Maar was het schipbreuk of iets anders???
Jan Palfijn
verlostang van Palfijn, 1725
Jan Palfijn (1650-1730) werd te Kortrijk geboren als zoon van een barbier-chirurgijn. Vandaag is een chirurg een hooggespecialiseerd arts, maar ooit stond de 'chirurgijn' veel lager dan de arts: het was een handwerker, geen hoofdwerker, niet veel meer dan een kapper die goed met een scheermes kon omgaan. Palfijn stond ver boven dat soort 'snijders'. Hij had in Gent en Parijs geneeskunde gestudeerd, en schreef verschillende leerboeken over anatomie en heelkunde. Hij schreef een traktaat over de anatomie van de vrouwelijke geslachtsorganen in het Frans, en bewerkte een boek over oogziekten in het Nederlands. De boeken van Palfijn in de volkstaal hebben er sterk toe bijgedragen dat de chirurgijnen chirurgen zijn geworden.
In 1708 werd hij stadschirurgijn en leraar anatomie aan de Geneeskundige School van Gent. Ook al bestond er nog geen verdoving en lijken de toenmalige instrumenten ons primitief, toch stond de chirurgie van Palfijn op hoog niveau. Hij verrichtte borstamputaties, verwijderde blaasstenen, hechtte darmwonden en verrichtte oogoperaties, onder meer bij staar. Hij verbeterde verschillende chirurgische instrumenten.
Hij bleef vooral bekend als uitvinder van de verlostang, een instrument dat talloze kinderen én moeders het leven heeft gered of voor verminking heeft behoed. Gek genoeg is er geen enkel geschrift van hem over die verlostang bekend. Hij stelde ze rond 1720 voor aan de Académie des Sciences in Parijs, waarna ze zich langzaam over Europa verspreidde. Hij hield ze niet angstvallig voor zich om er zelf een succesvolle en winstgevende praktijk mee uit te bouwen, maar schonk exemplaren aan collega's over heel Europa.
Zijn 'tang' bestond uit twee losse lepels, die het hoofd van het kind als 'ijzeren handjes' konden omvatten. Het hoofd kon ermee in een betere positie worden gebracht en samengeknepen worden om door het geboortekanaal te geraken (babyschedels zijn nog vervormbaar). En je kon nu aan het hoofd trekken.
Bij Palfijn lagen de stelen van de lepels parallel aan elkaar, later werden ze scharnierend bevestigd, zoals bij een tang. Verlostangen worden nog steeds gebruikt, al geven verloskundigen vaak de voorkeur aan een moderner instrument, de zuignap.
Jan Stas: meer dan de naam van een straat!
Appelbomen en nicotine
Jan Stas is voor mensen die Leuven genegen zijn geen onbekende naam. De Jan Stasstraat is een bekende straatnaam in Leuven. In Brussel heeft de Jan Stasstraat nog een tweelingbroer. Een zijstraat van de prestigieuze Louizalaan draagt dezelfde naam.
Op zoek naar wie Jan Stas dan wel geweest is, kwam ik terecht tussen de proefbuizen van een chemicus uit de 19de eeuw. Zijn levensverhaal is echter meer dan een theorie over atomen en chemische elementen. Jan Servaas Stas werd geboren te Leuven op 21 augustus 1813 in het gezin van een eenvoudige slotenmaker. Hij was de jongste van acht kinderen. Thuis waren ze niet rijk, maar wel verstandig. Jan Servaas kreeg de kans om zijn talenten ook verder te ontwikkelen. Hij studeerde aan de universiteit van zijn geboortestad en werd op 14 augustus 1835 doctor in de medicijnen met de grootste onderscheiding. Zijn professor scheikunde Van Mons stelde Jan Stas voor om in zijn laboratorium te komen werken en bracht hem de liefde voor het vak bij. Weldra jeukten Jans vingers om zelf te experimenteren en hij richtte een bescheiden laboratorium in onder de zolderkap van zijn ouderlijk huis. Zijn zelfgebouwde weegschaal, tot op de milligram nauwkeurig, had hem nog geen 10 eurocent gekost. Al moeten we toegeven dat het atelier van zijn vader-slotenmaker hem goed van pas kwam.
De carrière van Jan kwam in een stroomversnelling terecht toen hij de per ongeluk vernietigde appelbomen uit de tuin van zijn professor Van Mons aan een nauwgezet onderzoek onderwierp. In zijn labo ontdekte Jan Stas in de verse wortels van de appelbomen de chemische stof phlorhizine (een glucoside van de appelboom). Jan Stas raakte geboeid door dit soort van onderzoek en trok in 1837 naar Parijs. In het beroemde laboratorium van professor Dumas zette Jan Stas zijn onderzoek naar de structuur van phlorhizine verder en verbaasde menig collega. Er viel veel te verwachten van een jonge chemicus die op deze manier debuteerde. Dumas en Stas gingen nauw samenwerken en kwamen tot nog meer opmerkelijke resultaten, die de naam Jan Stas onsterfelijk zouden maken. Weliswaar was reeds veel onderzoek gevoerd naar het gewicht van koolstofatomen, maar Dumas en Stas ontwikkelden een nieuwe methode met veel preciezere resultaten. Ze ontdekten ook het gewicht van waterstof, zuurstof en stikstof. Dit onderzoek was zeer interessant omdat een zekere professor Prout onlangs de hypothese van de eenheid van de materie had ontwikkeld. Prout stelde dat het gewicht van alle atomen steeds een veelvoud is van het gewicht van waterstof. In 1840 werd Jan Stas benoemd tot professor chemie in de militaire school van Brussel. Het tweespan Stas-Dumas werd gescheiden, maar dit weerhield geen van beiden ervan het onderzoek verder te zetten. In zijn poging de hypothese van Prout te bewijzen, kwam Stas tot de ontdekking dat deze hypothese een illusie was. Door de ver doorgedreven precisie van zijn onderzoek kon hij in 1860 aantonen dat het gewicht van de atomen stikstof, zwavel, chloor, kalium, natrium, lood en zilver geen veelvouden zijn van het gewicht van het waterstofatoom. Hiermee streek Jan Stas in tegen de haren van zijn vroegere leermeester Dumas, die de hypothese van Prout tot aan het einde van zijn dagen is blijven verdedigen.
In Frankrijk was men niet opgetogen met het onderzoek van Jan Stas. Met Dumas op kop gingen de Franse chemici in de tegenaanval. In Frankrijk werd Jan Stas, zoon van een simpele slotenmaker, afgeschreven als een 'retrograde', iemand die de nieuwste ontdekkingen, waaronder de hypothese van Prout, weigerde te aanvaarden. De beschuldigingen aan het adres van Jan Stas, zorgden ervoor dat de gedreven chemicus zich nog dieper in de problematiek inwerkte. Hij dook opnieuw in zijn labo en weerlegde alles wat men in Frankrijk tegen zijn onderzoek inbracht. Toch weigerde men koppig de eenvoudig gebleven chemicus Jan Stas, de nodige luister en naambekendheid te geven.
Nicotinemoord
In 1850 werd de naam Jan Stas, zij het op een heel andere manier, bekend bij het bredere publiek. Ons land stond in rep en roer naar aanleiding van de moord op een graaf. De graaf werd op zijn kasteel de Bitremont vergiftigd door zijn schoonbroer, die hem met geweld nicotine had toegediend. De moordenaar had nicotine gebruikt omdat hij ergens had gelezen dat dit product geen nicotinesporen naliet bij het slachtoffer. De moordenaar had brute pech dat Jan Stas werd opgeroepen om deel te nemen aan de lijkschouwing. Jan Stas ontdekte niet alleen sporen van nicotine, maar vond zelfs stofdeeltjes van de plankenvloer van de plaats waar de moord was gepleegd. De methode waarmee Jan Stas er in slaagde de nicotine te traceren draagt nog steeds zijn naam. Het zou ons te ver voeren om hier alle wetenschappelijk onderzoek waarbij Jan Stas betrokken was uit de doeken te doen. Maar op het vlak van de scheikunde is hij ongetwijfeld één van de grootste wetenschappers die ons land heeft voortgebracht. Hij stierf 78 jaar oud te Sint-Gillis, Brussel. Bescheiden als hij was verdient hij zeker zijn plaatsje tussen de straatnamen in studentenstad Leuven.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home